Internationale uitputting van IE-rechten - verschillende perspectieven voor de VS en Europa

Dick van Engelen - verschenen in Intellectuele eigenaardigheden (Bremer-bundel), Kluwer 1998.

 

Lanza & Silhouette: Conclusie

Opvallend voor beide uitspraken is dat zowel de US Supreme Court als het Europese Hof van Justitie ogenschijnlijk kiezen voor een juridische, technische interpretatie en het resultaat van die exercitie presenteren als iets wat juridisch onontkoombaar zou zijn. Nu is het op zich niet ongewoon voor een rechterlijk vonnis dat het niet zodanig is geredigeerd dat daaruit blijkt dat een andere uitkomst eigenlijk beter is. Beslissingen als deze worden echter in mindere mate dan gewoon gedicteerd door juridische doctrines en de rechter heeft juist een relatief grote vrijheid. Vanuit de 'trias politica' bezien is dat niet te prefereren, maar dat laat onverlet dat het een onontkoombaar 'fact of life' is. Het begrip wetgever-plaatsvervanger behoort immers ook al jaren tot het standaard juridisch vocabulaire.

 

Juist wanneer de rechter een grote discretioniaire vrijheid heeft voor zijn oordeel en dat oordeel bovendien verstrekkende maatschappelijke en economische gevolgen heeft, wint dat rechterlijk oordeel mijns inziens aanmerkelijk aan overtuigingskracht wanneer daarin alle voors, maar met name ook alle tegens worden afgewogen en de uitspraak wordt voorzien van niet te spaarzame motiveringen. Daarbij kan het ook geen kwaad als die rechter gewoon man en paard noemt en aangeeft welke uitkomsten minder dwingend of minder typisch juridisch zijn dan anderen.

 

Men kan zich ook afvragen wat nu het grote onrecht is dat zou ontstaan als wereldwijde uitputting binnen de Europese Unie zou gelden. Zoals de Supreme Court ook aangaf kan een merkhouder parallel import veelal voorkomen door een uniformer prijs- en marketing-beleid voor zijn global brands te hanteren hetgeen een global brand niet vreemd zou moeten zijn - dan wel als hij toch van verschillende prijsniveaus wil profiteren te kiezen voor merkdifferentiatie. Als men daar dan nog bij in overweging neemt dat consumenten primair gebaat zijn bij een grotere prijsconcurrentie valt niet goed in te zien dat er grote maatschappelijk belangen op het spel zouden staan, waardoor rechterlijk optreden vereist is. Het resultaat van deze uitspraak is uiteindelijk Europees protectionisme, hetgeen niet op zijn plaats lijkt wanneer er geen grote maatschappelijke belangen als werkgelegenheid of produktie-capaciteit op het spel staan.

 

Intellectuele eigendomsrechten zijn naar het mij voorkomt niet bedoeld om nationale markten af te schermen, maar beogen de rechthebbende te beschermen tegen oneigenlijke exploitatie van het object van zijn recht, bijv. door het ongeautoriseerd maken van verveelvoudigingen, waar het auteursrechten betreft, of het oneigenlijk gebruik van onderscheidingsmiddelen, waar het merkrechten betreft. Voor die rechten geldt in zijn algemeenheid een first sale doctrine c.q. uitputtingsbeginsel, inhoudende dat wanneer een product voorzien van alle toeters en bellen eenmaal met toestemming van de rechthebbende in het verkeer is gebracht, dat recht daarmee is uitgeput en het produkt verder vrijelijk verhandeld kan worden. IE-rechten vormen immers een uitzondering op de vrijheid van mededinging, welk beginsel een van de pijlers van onze rechtsorde vormt.

 

Dit alles gezegd hebbende, mag duidelijk zijn dat het naar mijn oordeel een te betreuren stap is om Europese uitputting dwingend aan de lidstaten voor te schrijven, zoals het Europese Hof deed, en dat bovendien in een tijdperk van TRIPS en toenemende vrije wereldhandel waarin de VS met K Mart en Lanza juist een tegengestelde koers vaart.

Het artikel