Twee voor de prijs van één

NJB 2012, 2171Dick van Engelen. Een markt voor tweedehands software licenties en een nieuw Europees eigendomsrecht op 'bits & bytes'. Met het arrest UsedSoft vs. Oracle van 3 juli 2012 heeft het Hof van Justitie de handel in tweedehands software licenties mogelijk gemaakt. Het Hof leert dat de voor het vrij verkeer van goederen noodzakelijke uitputting van IE-rechten niet beperkt is tot de verkoop van lichamelijke zaken, maar ook geldt bij de verkoop van een onlichamelijke zaak als een kopie van een computerprogramma. Om het doel van een Europees vrije verkeer van goederen mogelijk te maken gebruikt het Hof van Justitie echter wel een inventief middel: de onthulling van een autonoom uit te leggen Europees eigendomsrecht op ‘bits & bytes’. Dit middel mag dan geheiligd zijn om het Europese doel van een functionerende binnenmarkt voor tweedehands software mogelijk te maken, maar het Hof van Justitie manifesteert zich zo wel als een olifant in de goederenrechtelijke porseleinkast van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek. Alle reden dus om de ‘ravage’ in ogenschouw te nemen en stil te staan bij de vraag wat dit voor de Nederlandse rechtspraktijk betekent.

Twee voor de prijs van één: Een markt voor tweedehands software licenties en een nieuw Europees eigendomsrecht op 'bits & bytes'

Pleidooi voor het kopen van standaardsoftware

NJB 2012, 1601, Reinout Rinzema. Standaardsoftware is een essentieel onderdeel van de maatschappij geworden. Ook economisch vertegenwoordigt standaardsoftware een miljardenbelang. Gezien de brede mogelijkheden die standaardsoftware biedt, wordt in het taalgebruik over het 'kopen' van standaardsoftware gesproken. Maar is er wel sprake van koop nu titel 7 van Boek 7 BW ('de kooptitel') veronderstelt dat koop betrekking heeft op zaken, dat wil zeggen 'voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten'? Software bestaat immers uit digitale informatie en daarom worstelen juristen al jaren met die vraag. Is de cd of dvd waarop de software staat dan misschien het stoffelijk object waar het om gaat? Onlangs oordeelde de Hoge Raad in de zaak aangespannen door 'de Beeldbrigade' dat het kooprecht volledig op de aanschaf van standaardcomputerprogrammatuur van toepassing kan zijn. Hiervoor gebruikte hij een teleologische redenering. Aan de worsteling met digitale informatie werd bovendien een eind gemaakt. De auteur pleit ervoor het kooprecht volledig op de levering van standaardsoftware van toepassing te verklaren. Of software door de rechthebbende op een drager dan wel via het internet beschikbaar wordt gesteld, zou daarbij niet moeten uitmaken. Ook concludeert hij dat de juridische term 'zaak' sowieso aan revisie toe is.

Pleidooi voor het kopen van standaardsoftware

Kwaliteit en software: een goede zaak

Computerrecht 2012/40, Reinout Rinzema. Software is inmiddels vrijwel een gebruiksgoed geworden. Dit roept ook vragen op over kwaliteitscriteria die juridisch aan software kunnen worden gesteld. Al vele jaren wordt echter geworsteld met het toekennen van een plaats aan software in ons verbintenissenrecht. Software is digitaal en bestaat uit bits en bytes. Veel belangrijke juridische begrippen, zoals de koopovereenkomst, zijn echter gekoppeld aan de stoffelijkheid van goederen.

Kwaliteit en software: een goede zaak

Over software en melkmachines

Tijdschrift: Recht in de informatiesamenleving, vol. 1, nr. 1 (2012)Reinout Rinzema en Frank Melis: Op 15 april 2011 deed de Hoge Raad een uitspraak die op het eerste gezicht aan het oog van de ICT jurist lijkt te zijn ontsnapt. De kwestie betrof een ondeugdelijke melkmachine die ondanks een stroom van klachten over steeds andere gebreken niet wilde functioneren. De machine voldeed volgens het Gerechtshof daardoor niet aan de conformiteiteis van artikel 7:17 BW – en de overeenkomst werd terecht door de koper ontbonden.De melkmachine bleek grotendeels een ‘robot’ te zijn en daardoor blijkt eens te meer dat de computer uit het domein van de ICT-juristen aan het breken is. Steeds meer producten worden immers door software aangestuurd. Maar schiet de rechter inmiddels niet door? Wordt door dit soort uitspraken niet te kort gedaan aan de specifieke juridische aspecten van computers en software? Is software wel te beschouwen als een “zaak” waarop het kooprecht van toepassing zou moeten zijn? Over software en melkmachines

Zekerheidsrechten op intellectuele eigendomsrechten: een heikel avontuur

Zekerheidsrechten dienen een solide bezit voor de zekerheidsrechthebbende/financier te zijn en tegen lage transactiekosten gevestigd kunnen worden. Dat is de taak waar de Nederlandse en internationale rechtsorde zich voor gesteld ziet. De opkomst van open innovatiemodellen waarbij technologie niet alleen maar 'in house' wordt ontwikkeld en geëxploiteerd, maar in de markt wordt ingekocht of aangeboden creëert markten voor technologieën en voor het benodigde risico kapitaal.

Het artikel

Intellectueel Kapitaal in de rechtspraak: 2007 onder de loep

In het augustus-nummer van IER verscheen het artikel Intellectueel Kapitaal in de rechtspraak: 2007 onder de loep van Dick van Engelen. Het artikel doet verslag van een empirisch onderzoek naar de behandeling van intellectuele eigendomszaken door de Nederlandse rechter in 2007

Met de publicatie van nagenoeg alle IE-uitspraken via verschillende elektronische databanken (zoals rechtspraak.nl, Boek9 en IEPT), ontstaat de mogelijkheid empirisch onderzoek te doen. Daarmee kan voor het eerst eenvoudig het antwoord gevonden worden op vragen als: hoeveel procedures worden er gevoerd, bij welke rechter en welke rechtsgebieden zijn daar aan de orde? Hoe succesvol zijn die procedures, en wat zijn de gemiddelde kansen in hoger beroep en cassatie. En last but not least hoe duur zijn die procedures en wat is het budget dat voor een procedure door een eiser of gedaagde gereserveerd dient te worden. Eén van de uitkomsten is dat van de 19 rechtbanken de rechtbanken in Den Haag en Amsterdam samen het leeuwendeel (54%) van de uitspraken in eerste aanleg voor hun rekening nemen. Een andere uitkomst is dat octrooizaken significant duurder zijn en significant vaker verloren worden door de eiser dan andere IE-zaken. Tevens kan met de introductie van de volledige proceskostenveroordelingen in 2007 de Nederlandse markt voor IE-procedures voor het eerst in kaart worden gebracht. Dan blijken we te kunnen praten over circa € 11 miljoen. Kortom, de nodige nuttige en minder nuttige feiten en wetenswaardigheden treden met deze toegenomen ontsluiting van de IE-rechtspraak via het internet voor het voetlicht.

IER, aflevering 4, augustus 2008, p. 179-193

Ambush marketing: party crashing voor gevorderden

Dick van Engelen en Susan Kaak - BMM Bulletin 2006, p 63-65:

Ambush marketing: Onuitgenodigd meldt men zich bij andermans feestje en doet het voorkomen het evenement mede mogelijk gemaakt te hebben of maakt gewoon dankbaar gebruik van mogelijkheid om het eigen merk op een kostenefficiënte manier onder de aandacht te brengen van het voor een ander bij elkaar gestroomde publiek. Men ligt als het ware in een hinderlaag klaar om toe te slaan als het evenement daar is. Wanneer dan nog een concurrent tot de sponsoren van het evenement behoort en die concurrent door de aldus opgezette hinderlaag aanmerkelijk minder voordeel uit zijn duurbetaalde sponsorprivileges kan behalen, dan zal duidelijk zijn dat de druiven voor zowel de organisator van het evenement als de offici?le sponsoren uitermate zuur kunnen zijn. Termen als free riding, oogsten zonder gezaaid te hebben, of parasitair gedrag vallen dan al gauw. Als men zich realiseert dat zonder sponsoring menig evenement uberhaupt niet gerealiseerd kan worden en de ambush marketeer als een ware piraat het voortbestaan van het evenement in gevaar kan brengen, dan dringt zich de gedachte op dat dergelijke praktijken verboden zouden moeten kunnen worden. Het recht laat zich door dergelijke subjectief ingekleurde kreten echter niet van de wijs brengen, en dient objectief te bepalen waar de grens voor het toelaatbare getrokken dient te worden. Vandaar deze inventarisatie van het juridische wapenarsenaal dat naar Nederlands recht in stelling gebracht kan worden.

Conclusie

Het juridisch arsenaal waarmee men tegen ambush marketing kan optreden lijkt naar Nederlands recht op zich voldoende houvast te bieden om de grenzen van het toelaatbare te kunnen bepalen. Een belangrijk wapen dat de organisatie van een evenement ten dienst staat zijn daarbij de contractuele beperkingen die met deelnemers en toeschouwers kunnen worden overeengekomen en in beginsel aan de organisator de mogelijkheid bieden om zelf de toepasselijke regels te dicteren. Daarmee kan de organisator een veel verdergaande bescherming afdwingen dan waarop hij met enkel intellectuele eigendomsrechten en het recht inzake de ongeoorloofde mededinging aanspraak kan maken. Gelet op het sterk eenmalige en vaak kortstondige karakter van ambush marketing is het voor een organisatie die daartegen wil optreden met name zaak tevoren de processuele middelen zo goed mogelijk voorbereid te hebben, zodat men met de spreekwoordelijke ?druk op de knop? het juridisch arsenaal in stelling gebracht kan worden, omdat men anders alleen maar achter de feiten aanholt en per saldo ?achter het net vist.? Waarschijnlijk nog belangrijker is dat de contractuele maatregelen die men kan treffen ook daadwerkelijk getroffen zijn en sprake is van sluitende en bindende overeenkomsten met deelnemers en publiek.

Het artikel

Uitputting van auteursrecht op software in de praktijk

AMI 2006-11, Reinout Rinzema. Het is eigenlijk verbazingwekkend: al sinds de jaren zestig zijn wij bekend met het fenomeen 'software', inmiddels zijn we zelfs een Europese richtlijn verder en nog steeds wordt geworsteld met vragen over software en uitputting. Waar blijft al die jurisprudentie over uitputting of beter gezegd, waarom is ze er niet? Vormt uitputting in de rechtspraktijk eigenlijk geen probleem?

Uitputting van auteursrecht op software in de praktijk

Onverkoopbare technologierechten

(Vindingrijk, april 2005) De Nederlandse innovatiekracht moet worden versterkt. Dat is de opdracht van het door premier Balkenende voorgezeten Innovatieplatform. Wil men innovatie stimuleren dan dient men uiteraard onnodige obstakels en kostenverhogende factoren te elimineren. Daarom is het van belang dat rechten op technologie eenvoudig en zonder al teveel kosten aan derden kunnen worden verkocht en overgedragen.  Aldus Dick van Engelen van Ventoux Advocaten in een artikel in het blad Vindingrijk (April 2005, p. 8)  van de Nederlandse Organisatie van Uitvinders:Vreemd genoeg is de verkoopbaarheid van technologie-rechten echter met het nieuw Burgerlijk Wetboek in 1992 ernstig beperkt en soms zelfs onmogelijk. Dat leidt tot allerhande juridische bananenschillen voor partijen die zich van die beperkingen niet bewust zijn. Dit betekent ook dat de kosten voor juridische bijstand bij overdrachten van rechten op technologie hoger uitvallen, als men de bananenschillen wil ontwijken. Vervolgens heeft dit ook nog een prijsdrukkend effect voor de waarde van technologierechten. Als de koper niet zeker weet dat hij rechthebbende is geworden zal hij uiteraard minder diep, of in het geheel niet, in de buidel willen tasten.

Overdraagbare rechten Waarom zitten we met deze ?gebakken peren?? De wetsgeschiedenis leert dat hier niet over is nagedacht. Bovendien kent het recht in de ons omringende landen deze beperking als regel niet, wat ook nog eens een negatieve indicatie voor Nederland als vestigingsland voor innovatieve ondernemingen en onderzoeksinstellingen oplevert.Waar gaat het over? Tot 1992 was de regel dat alle rechten overdraagbaar zijn, tenzij de wet of de aard van het recht zich daartegen verzet. Het nieuw Burgerlijk Wetboek handhaaft die regel voor eigendom en vorderingen, maar stelt in artikel 83 lid 3 van Boek 3 voor "alle andere rechten" dat die alleen overdraagbaar zijn wanneer de wet dat bepaalt. Enige toelichting voor deze koerswijziging is niet gegeven, wat verbaast omdat het oude recht zonder klachten functioneerde. Gevolg is echter dat men vanaf 1992 voor ieder recht dat men wil verkopen op zoek moet naar een wet die bepaalt dat dit recht overdraagbaar is. Juridisch rijst dan al de vraag of een verdrag ? zoals het Europees Octrooiverdrag ? ook als een wet in de zin van artikel 3:83(3) BW geldt. Dat lijkt voor de hand liggend, maar is nog geen uitgemaakte zaak. Ook rijst de vraag hoe expliciet de wet moet bepalen dat een recht overdraagbaar is: moet dat uitdrukkelijk worden aangegeven of is het voldoende dat uit het systeem van de wet volgt dat overdraagbaarheid kan? Ook hier ontbreekt rechtszekerheid en dat is bij een koopovereenkomst niet waar de koper op zit te wachten. Dat benadeelt uiteindelijk vooral de verkoper, want de koper zal deze risico?s in de prijs verdisconteren door deze naar beneden bij te stellen.

Waar zit de angel?Bij welke rechten speelt nu het probleem? Als we beginnen bij de Rijksoctrooiwet dan valt op dat artikel 64 in lid 1 bepaalt dat de aanspraak op octrooi en het (verleende) octrooi overdraagbaar zijn. De aanspraak op octrooi is het recht om een octrooiaanvrage in te dienen dat aan de uitvinder toekomt door het doen van de uitvinding. In de terminologie van de Rijksoctrooiwet is echter tussen de aanspraak op octrooi en het verleende octrooi sprake van een octrooiaanvrage. Die octrooiaanvrage wordt niet genoemd in artikel 64(1), maar artikel 64(2) leert dat de wetgever wel uitging van de mogelijkheid van overdracht van een octrooiaanvrage: de overdracht van de aanvrage kan wel in het octrooiregister worden ingeschreven. Nu een expliciete bepaling voor de octrooiaanvrage ontbreekt is het nog maar de vraag of de octrooiaanvrage wel overdraagbaar is. Dat is bizar, aangezien niemand gewild heeft dat een aanvrage niet overdraagbaar zou zijn. Het is zeer wel mogelijk dat de rechter uiteindelijk zal oordelen dat overdracht van een Nederlandse octrooiaanvrage wel mogelijk is, maar totdat de Hoge Raad daarover heeft beslist zal de praktijk met dit risico rekening houden. De oplossing is hier dat men in ieder geval steeds ook de aanspraak op octrooi uitdrukkelijk moet laten overdragen, maar daar moet dan wel aan gedacht worden bij het opstellen van de akte.

PrioriteitsrechtenVoor prioriteitsrechten zoekt men tevergeefs naar een wettelijke bepaling die in de overdracht voorziet. Een prioriteitsrecht is het recht om gedurende een jaar na het indienen van een octrooiaanvrage in een ander land ook een octrooiaanvrage in te dienen onder gebruikmaking van de eerste indieningsdatum. Dat prioriteitsrecht kan naar Nederlands recht niet verkocht worden. Naast deze rechten kunnen er ook vraagtekens geplaatst worden bij de overdraagbaarheid van het aan de uitvinder toekomende recht om een octrooi op te eisen dat ten onrechte door een derde is aangevraagd. Als een uitvinder een investeerder vindt die bereid is in de verdere ontwikkeling en exploitatie van de vinding te investeren of een koper voor zijn vinding heeft weten te interesseren, is het van belang dat in beginsel alle rechten van de uitvinder kunnen worden overgedragen. Dat kan zijn aan de koper of aan een vennootschap waarin uitvinder en investeerder aandeelhouder zijn. Dat zal dus niet mogelijk zijn voor alle rechten van de uitvinder. Partijen zullen vervolgens zorgvuldig in kaart moeten brengen waar de ?voetangels en klemmen? zitten en alternatieve scenario?s daarvoor moeten overeenkomen. Veel is mogelijk, maar men moet zich wel realiseren waar de bananenschillen liggen. Dat dwingt partijen tot het inwinnen van extra juridische advies en brengt extra kosten met zich. Het innovatieklimaat in Nederland is daarmee in ieder geval niet gediend.

Advies Het verdient dan ook de voorkeur om dit in 1992 ge?ntroduceerde nieuwe regime zo snel mogelijk te wijzigen. Daarvoor bestonden plannen, maar die inmiddels weer in een Haagse la verdwenen. Het Innovatieplatform kan eenvoudig scoren door die plannen weer nieuw leven in te blazen. Zolang dat echter nog niet gebeurd is dienen uitvinders, kopers en investeerders in technologie zorgvuldig met deze risico?s om te gaan om uitglijers te voorkomen.

Vindingrijk - April 2005 - p. 8

De juridische kwalificatie van outsourcingovereenkomsten

Computerrecht 2005/26, Reinout Rinzema.

Juridisch is outsourcing een verzamelbegrip zonder vastomlijnde inhoud en betekenis. Het is opvallend dat de meeste juridische literatuur nauwelijks op de raakvlakken met wettelijke kaders ingaat en zich concentreert op hetgeen in het contract zou moeten staan. Hoe moet de jurist echter een outsourcingrelatie duiden? In het recht rubriceert men immers graag; is het wettelijke begrippenkader ook van toepassing op de outsourcingovereenkomst of is er sprake van een sui generis contract? Alleen het ontrafelen van de outsourcingovereenkomst en nauwkeurige redactie kunnen (enig) soelaas bieden.

De juridische kwalificatie van outsourcingovereenkomsten

Verplichte visite

Advocatenblad 2005, p. 180

Stel u voor: de wet zegt dat voorafgaand aan de huwelijksvoltrekking de huwelijkskandidaat verplicht op visite moet bij de aanstaande schoonfamilie. Overigens maakt het niet uit hoe men zich als visite gedraagt. Het koekje kan zonder gevolgen in de koffie worden gedoopt en ieder antwoord op welke vraag dan ook is goed. Op de vraag of dit echt nodig is weet de Burgerlijke Stand te melden dat het huwelijk anders niet voltrokken kan worden.Dit tafereel voltrekt zich maandelijks in de Nederlandse arrondissementen rond de beëdiging van advocaten. Stagiaires en zij die al in een ander arrondissement werkzaam zijn geweest maar met hun kantoor emigreren naar een ander arrondissement dienen deze rituele dans op te voeren. Uiteraard doet iedereen braaf mee want als je de kont tegen de krib gooit ben je er alleen maar nog meer tijd mee kwijt. Rechtbank en openbaar ministerie willen er niet van beticht de advocatuur niet serieus te nemen. De betrokken raden van toezicht lijken vooral zichzelf serieus te nemen en schrikken er niet voor terug hun nieuwbakken confrères en collega's te laten opdraven voor een rondje kikkeren langs de velden. De verplichte visites dienen geen enkel inhoudelijk doel. De kandidaten worden tegelijkertijd op de thee genodigd om na een rondje plichtmatig voorstellen over te kunnen gaan tot het afdraaien van een praatje over rechtbank, openbaar ministerie of advocatuur. Geen inhoudelijke vragen of toetsing van de kandidaat, en de gelegenheid wordt ook niet te baat genomen om de aanwezigen enige stichtelijke woorden over hun rol en verantwoordelijkheid als advocaat toe te voegen. Intrigerender is de verplichting om deze bezoekjes af te leggen, althans de dreiging vanuit griffie en raad van toezicht dat bij gebreke van de bezoekjes geen beëdiging kan volgen. Een beetje jurist, en zeker een geboren advocaat, stelt natuurlijk meteen de weinig constructieve maar o zo juridisch verantwoorde vraag: O, ja? Als we de Advocatenwet uit het cellofaantje halen zien we dat een advocaat aan de voorzitter van de rechtbank schriftelijk om inschrijving als advocaat verzoekt (art. 2 lid 1). De griffier verzendt het verzoek aan de raad van toezicht (art. 2 lid 3) en die kan op grond van art. 4 Advocatenwet binnen zes weken verzet tegen de beëdiging aantekenen. Voor ieders gemoedsrust zij hieraan toegevoegd dat de raad dit alleen kan op grond van de in art. 4 lid 2 aangegeven gronden. Dat zijn (a) het ontbreken van de wettelijk voorgeschreven stukken, (b) de gegronde vrees dat de verzoeker zich niet aan de voor advocaten geldende regels zal houden of zich anderszins schuldig zal maken aan enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt en (c) verzoeker eerder van het tableau is geschrapt en nog niet voor herinschrijving in aanmerking komt. De bekwaamheid tot het afleggen van beleefdheidsbezoekjes en het niet eenvoudigweg doen wat de raad van toezicht verordonneert komen niet in dit lijstje voor. De beëdiging geschiedt op basis van een requisitoir van het openbaar ministerie (art. 3). Voor de verplichte visite ontbreekt dus een wettelijke basis. Maar het is veel bedroevender dat deze constatering nodig is. Taak van een raad van toezicht is om de kwaliteit van de balie te bewaken en op te komen voor de belangen van de advocaten die ze geacht worden te vertegenwoordigen. Dat is een dienende functie en niet een verlaat lidmaatschap van een groencommissie. Bovendien is het frappant dat deze regels van arrondissement tot arrondissement verschillen. Van de Nederlandse Orde van Advocaten mag ik, binnen een systeem van gedwongen winkelnering, een uniform beleid verwachten en verlangen niet onderworpen te worden aan de willekeur van lokale orde-baronnen. Ik moet echter erkennen dat ik na deze overpeinzingen de nacht voor mijn beëdiging badend in het angstzweet wakker werd. Sufferd, die ik was geweest door braaf door al die voorgehouden hoepels te springen. Hoe kon ik niet gezien hebben dat dit een sublieme test was om te zien of de 'requestranten' wel uit het juiste advocatenhout gesneden zijn en zich geen juridisch ongefundeerde hoepla op de mouw zouden laten spelden. Voor allen die zich dit hadden laten welgevallen zou het openbaar ministerie uiteraard requireren dat men zich had schuldig gemaakt aan gedrag dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Juist, de kenners herkennen al de solide grondslag van art. 4 lid 2 onder b Advocatenwet. Geen speld tussen te krijgen. En ik was er met open ogen ingetuind. Petje af voor deze venijnige test met een Monty Pyhton-achtige allure.Ik besloot uiteindelijk maar om mijn slaafse rol gewoon uit te spelen en met lood in de schoenen begaf ik me naar de rechtbank. Maar helaas, het openbaar ministerie verzaakte zijn plicht en ik werd tot mijn verbazing gewoon beëdigd. Een ervaring rijker, maar een illusie armer.

Dick van Engelen

Exclusief recht op klantenbestand ten onrechte aangenomen - Noot bij Nationale Vacaturebank.nl tegen

In een door de Nationale Vacaturebak tegen CVBank aangepannen procedure heeft de Voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag een exclusief recht op een klantenbestand aangenomen. Daarbij beriep de rechtbank zich op het XA4ALL-arrest van de Hoge Raad van 12 maart 2004.  In een Computerrecht 2005 gepubliceerde noot concludeert Dick van Engelen dat van een exclusief recht op een openbaar toegankelijk klantenbestand niet mogelijk dient te zijn.

Noot

IE-verdragen en de bescherming van Nederlanders: de 'communis opinio' is aan revisie toe

De gangbare opvatting in de literatuur is dat verdragen op het gebied van de intellectuele eigendom (IE), zoals de Berner Conventie en TRIPs, alleen bescherming zouden bieden aan buitenlandse rechthebbenden dan wel alleen van toepassing zijn op internationale situaties. Dit standpunt is recent ook door de Hoge Raad in het Vredestein-arrest bekrachtigd ter zake van de Berner Conventie.

Voortschrijdend inzicht leidt bij mij echter tot het oordeel dat dit in de literatuur onderschreven - en door de Hoge Raad in het Vredestein-arrest bekrachtigde - standpunt onjuist en achterhaald is. Het lijkt mij gebaseerd op een onjuiste lezing van de verdragsteksten en miskent met name dat sinds de Grondwetswijziging van 1953 een Nederlandse rechthebbende zich op basis van nationaal recht ? artikel 93 van de Grondwet op de rechtstreekse werking van een verdragsbepaling kan beroepen. Voor deze op het nationale recht gebaseerde verdragsbescherming is niet van belang of die bescherming door het verdrag expliciet verordonneerd wordt. Voor zover de door de verschillende IE-verdragen geboden minimum bescherming zich leent voor rechtstreekse werking kunnen Nederlandse en buitenlandse onderdanen naar mijn oordeel in gelijke mate aanspraak op bescherming maken, tenzij het verdrag zich daar expliciet tegen zou verzetten. Kortom, de leer van het Vredestein-arrest van 2001 dient herzien te worden.

BIE 2004, p. 278-284

Download Links.Van Engelen - IE verdragen en de bescherming van Nederlanders - BIE 2004 p 278-284.pdf

Het Nederlandse registratieoctrooi: een wolf in schaapskleren

Het Ministerie van Economische Zaken concludeerde in de in December 2001 uitgebrachte Evaluatie van de Rijksoctrooiwet 1995 dat deze wet zonder noemenswaardige problemen in de praktijk functioneerde. Onderzoek naar het aantal procedures op basis van de onder de Row 1995 verleende registratieoctrooien en de afloop daarvan lijkt echter aan te geven dat deze conclusie herzien dient te worden.

De Rijksoctrooiwet 1995 bracht voor Nederland het zogeheten registratieoctrooi: een octrooi dat wordt verleend zonder dat het octrooi door het Bureau voor de Industriele Eigendom op zijn octrooieerbaarheid wordt beoordeeld. Wanneer voor een 20-jaars octrooi wordt gekozen moet wel een nieuwheidsrapport aanwezig zijn maar de aanvrager kan met de inhoud daarvan naar eigen believen wel of geen rekening houden.

Dit systeem leidt naar mijn oordeel naar zijn aard tot zwakke octrooien. Een octrooiaanvrage, die neerkomt op een 'verlanglijstje' van de aanvrager, krijgt de status van een door iedereen te respecteren exclusief recht zonder dat sprake is van de gebruikelijke corrigerende invloed van een octrooiverlenende instantie.

Men zou verwachten dat het venijn van dit systeem dan wellicht in de staart zit, in die zin dat wanneer over dergelijke octrooien geprocedeerd moet worden de houder van een registratieoctrooi beduidend slechter af is dan de houder van een regulier octrooi. Je zou verwachten dat de rechter waarschijnlijk veel meer van de op dergelijke niet-vooronderzochte octrooien gebaseerde inbreukvorderingen zal afwijzen omdat het octrooi ten onrechte of te ruim verleend is en dus geen sprake is van inbreuk. Ook zou men verwachten dat in de praktijk toch een spaarzaam gebruik van deze registratieoctrooien als wapen in de concurrentiestrijd gemaakt zal worden, omdat het nog maar helemaal de vraag is of de octrooipretentie wel valide is.

Onderzoek leert echter dat dit maar gedeeltelijk waar is. Naar verhouding wordt vaker op basis van een registratieoctrooi geprocedeerd dan op basis van een vooronderzocht octrooi. Die procedures lijken bovendien niet duidelijk minder succesvol voor de octrooihouder dan procedures met een regulier, onderzocht octrooi. Dat zijn cijfers die zorgwekkend zijn en tot nadenken stemmen.

IER 2004, p. 12-19.

Download Links.Van Engelen - Het Nederlandse registratieoctrooi - een wolf in schaapskleren - IER 2004 p 12 - 17.pdf

Voorwaardelijke overdraagbaarheid emissierechten: geen goede gedachte

Tegen de achtergrond van het Kyoto-Protocol en een Europese richtlijn over broeikasgassen dient Nederland de verhandelbaarheid van emissierechten voor broeikasgassen juridisch mogelijk te gaan maken. Om die reden bestaat sedert maart 2003 een voorontwerp voor een wijziging van de Wet Milieubeheer, waarmee een hoofdstuk over emissiehandel wordt ingevoerd. Dit voorontwerp heeft inmiddels geleid tot wetsvoorstel, waarvan de inhoud nog geheim is en dat voor advies aan de Raad van State is doorgezonden.

 

In dit artikel wordt stil gestaan bij het in het voorontwerp gekozen systeem voor overdraagbaarheid van emissierechten en de vermogensrechtelijke implicaties daarvan. Het voorontwerp kiest voor een voorwaardelijke overdraagbaarheid van emissierechten. Die opzet biedt echter niet het voor een efficiënt opererende markt in emissierechten noodzakelijke juridische raamwerk. Hierdoor wordt de Nederlandse industrie in een nadelige positie geplaatst. De wetgever dient zijn koudwatervrees dan ook te overwinnen en de voorgenomen voorwaardelijke overdraagbaarheid te laten varen.

Tijdschrift voor Energierecht 2004, p. 9-12

 

Beware the wolf, questions about the Dutch registration patent system

In 1995 the new Dutch Patent Act introduced a system of Dutch registration patents: these patents are granted on the basis of the application as drafted by the applicant without any examination of the merits of that application. In 2001 the Dutch Ministry of Economic Affairs published an Evaluation of the functioning of this new system. The conclusion was that although most interested parties were not enthusiastic about the new law, no real problems surfaced so that there was no reason for any change.

However, research conducted by Clifford Chance indicates that these Dutch registration patents are used much more aggressively as the basis for litigation than examined patents. In addition, such litigation also seems to be more successful. Given the shaky foundation of these registration patents these facts indicate that this new law is less harmless than expected and may even stifle innovation as opposed to stimulate it.

Patent World, December 2003/January 2004, pages 26-30

Emissiehandel door wet onnodig duur

Dick van Engelen - Financieel Dagblad, 18 september 2003:

De invoering van een Europees systeem van emissiehandel dient per 1 januari 2005 te zijn voltooid. Het ziet ernaar uit dat Nederland de ambitieuze doelstellingen van de richtlijn niet zal halen; het Nederlandse bedrijfsleven en het milieu zijn in dat geval de dupe. Ervaringen uit het verleden bieden hier wel een garantie voor de toekomst.

Verschillende staten, waaronder de lidstaten van de Europese Unie, hebben zichzelf de verplichting opgelegd om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen om zodoende de opwarming van de aarde tegen te gaan. Volgens het Kyoto-protocol uit 1997 moet de Europese Unie de uitstoot van koolstofdioxine (CO2) in 2012 met 8 procent hebben verminderd ten opzichte van het ijkjaar 1990. De verplichtingen van de lidstaten zijn nader omschreven in de Europese richtlijn emissiehandel en moeten voor een groot deel door het bedrijfsleven worden gerealiseerd. Er zullen steeds strengere eisen worden gesteld aan de hoeveelheid CO2 die een bedrijf mag uitstoten. Wie meer uitstoot wordt beboet. Indien men minder uitstoot dan de vergunning mogelijk maakt, heeft de mogelijkheid deze rechten te verkopen aan andere bedrijven.

Vanaf 1 januari 2005 zullen ongeveer 250 bedrijven in Nederland (olieraffinaderijen, energiecentrales, hoogovens, staal-, papier-, cement-, en glasindustrie) in het bezit dienen te zijn van geldige CO2-emissierechten.

Voor het verdelen en verhandelen van de emissierechten zullen diverse (juridische) obstakels genomen moeten worden. De nog resterende termijn om te komen tot een wet en de uitvoering daarvan bedraagt 16 maanden. Die termijn is te kort. De stappen die nog genomen moeten worden zijn, bijvoorbeeld: (i) het oprichten van de Emissieautoriteit, (ii) het verdelen van de emissierechten, en (iii) het behandelen van de bezwaar- en beroepsprocedures van bedrijven die het niet eens zijn met de hoeveelheid toebedeelde emissierechten.

De vergelijking met de oprichting van toezichthoudende organen, zoals de mededingingsautoriteit (NMa), de OPTA en de AFM leert dat het enige tijd duurt voordat deze volledig operationeel zijn. Het nadeel voor de Emissieautoriteit is dat haar deze tijd niet gegund zal zijn. Direct bij oprichting zal een van de belangrijkste taken, het verdelen van de emissierechten, uitgevoerd moeten worden.

Voordat de emissierechten kunnen worden verdeeld zullen de lidstaten voor 31 maart 2004 een Nationaal Allocatie Plan (NAP) moeten opstellen, waarin het totale aantal emissierechten staat beschreven. De verdeling van emissierechten is te vergelijken met het veilen van radiofrequenties of UMTS-vergunningen. De rechten kunnen slechts ??nmaal worden toegekend. Een hoeveelheid emissierechten die aan het ene bedrijf wordt gegund, kan niet worden geclaimd door een ander. Het complexe karakter van deze verdeling wordt nog duidelijker als men bedenkt dat ook nog nieuwe bedrijven daarover de beschikking moeten kunnen krijgen.

Nadat het nationale plan is goedgekeurd door de Europese Commissie zullen de rechten worden verdeeld over de betreffende bedrijven. Het is niet te verwachten dat ieder bedrijf direct onderschrijft dat het voldoende emissierechten heeft gekregen. Immers, het systeem is ontworpen om de huidige uitstoot van CO2 te verminderen. De nodige bezwaar- en beroepsprocedures zijn dus te verwachten. Dit procedurele aspect heeft nog geen aandacht gekregen , maar zal tot aanzienlijke vertraging leiden.

Kortom, voordat het systeem van emissiehandel operationeel zal zijn in Nederland zijn nog enkele obstakels te nemen. Het procedurele aspect van vergunningverlening en de rechtsmiddelen daartegen verdienen meer aandacht. Zorgvuldigheid in de verdeling van deze rechten is niet alleen van belang voor een voorspoedige implementatie van de emissiehandel, maar ook voor de bedrijven die aan de strikter wordende eisen moeten voldoen.